Ik ben Deel IV. Mijn eerste herinneringen stammen uit de tijd dat ik en mijn vrienden een gladgeschuurde plank deelden. Het was er lekker warm, ver weg van de deur. Gelukkig maar, want die ging steeds vaker open. Waarom dat altijd gepaard ging met het geluid van een rinkelende bel (die er niets eens hing)… Ik weet het niet. Bezoekers draalden vaak rond bij het eerste rek, waar de – euhm, hoe zal ik het verwoorden – “minder diepgaande” types lagen: slank en altijd mooi opgemaakt, maar na een paar uur was je ook wel weer klaar met hen. Neen, mijn vrienden en ik waren niet jaloers. De échte concurrenten, dat waren die literaire strevers in hun monotone kleuren. Ze stonden altijd in de buurt, alsof ons volume voor een soort verwantschap stond of zo. Maar toch voelden ze zich altijd beter dan ons, dat was wel duidelijk.
Op een dag – het was inmiddels zo koud dat ook wij af en toe rilden wanneer die verdomde deur weer openging – kwam er een man binnen die straal het slettenbakje voorbij liep. Hij twijfelde even bij de strevers die zich semi-nonchalant recht voor onze neus hadden gepositioneerd. Maar plots merkte hij onze plank op en mompelde: “Hey, daar ben je! Jou zocht ik.” We wisten wat dat betekende: een van ons zou een toertje door de winkel maken om dan bij de kassa te worden achtergelaten. “Ik weet niet of het echt iets voor haar is.”, “Het is wel erg zwaar.”, “Klopt deze prijs wel?”. Ik hoopte al dat ik weer eens op stap mocht en ja hoor: ik kwam terecht in een comfortabel grote hand. “Tot zo!”, riep ik naar mijn vrienden, maar tot mijn grote verrassing werd er niet gestopt bij de globetrotters of de alternatieven. Ik was recht op weg naar de uitgang! Geen excuses bij de kassa deze keer, ik kreeg zelfs een mooi papier om me te beschermen tegen de buitenwereld.
Daar ging ik. Het was zo plots. Ik had geen tijd om behoorlijk afscheid te nemen, laat staan om nog een laatste sneer uit te delen naar die literaire strevers. Na een korte autorit legde die grote hand me onder een kerstboom, bij een hele, hele, heleboel andere cadeaus. De moed zakte me in de schoenen: tussen al die concurrentie zou ik wel heel snel op de achtergrond verdwijnen en ergens liggen te verstoffen totdat iemand me weer als oud papier zou afvoeren…
Ik moet toegeven, soms draven mijn gedachten nogal door. Tegen de tijd dat het kerstavond was, had ik me al verzoend met mijn lot om door te gaan als verhoogje voor een computerscherm. Het pakjes uitpakken leek eindeloos te duren, maar toen was het eindelijk mijn beurt: “Alsjeblieft, Marinka, deze is voor jou.” Ik hield mijn pagina’s strak, want met al dat enthousiaste papier scheuren waren er alweer heel wat nieuwe doemscenario’s in me opgekomen. Maar neen, Marinka ontdeed me heel geduldig van mijn inpakpapier. En toen ze me zag, o letters! Zo’n grote glimlach had ik nooit gezien. Het was liefde op het eerste gezicht, ik zweer het je.
“Ik mag als eerste lezen!” riep Marinka verrukt uit. Ze bekeek me goed, woog me in haar handen. De dagen en weken erna sleepte ze me overal mee naartoe en sloeg ze mijn bladzijden gretig om, steeds sneller leek het wel. En toen de laatste bladzijde omgeslagen was, liep ze trots naar de eettafel: “Papa, ik heb het uit! Nu moet jij snel lezen, want ik wil niet per ongeluk verklappen wat er gebeurt.” En zo kwam het dat ik verhuisde naar een ander nachtkastje. Daarna had ik nog 2 tijdelijke onderkomens voordat ik voor lange tijd verhuisde naar een nieuwe plank, waar ik kennis maakte met mijn brussen Deel I, Deel II en Deel III. We kregen nog veel meer broertjes en zusjes in de jaren die volgden. Na een aantal jaren belandden we, zoals ik gevreesd had, samen in een kartonnen doos op zolder. Dat was geen goede tijd voor me, ik spreek er niet graag over. Ik dacht er nooit meer weg te komen, maar… ik weet het nog goed, het was uitzonderlijk warm en mijn brussen en ik hadden niets meer om over te praten dan over het weer. Toen, toen kwam Marinus. Hij nam ons allemaal mee en stalde ons trots uit op de plank in zijn nieuwe woning.